Kersentijd voor de oorlog
Naar R v.d. Berg uit Andelst (Uit Tabula Batavorum jaargang 12, no 2 1994)
De kersentijd was een tijd waarnaar we ieder jaar uitkeken. Dat kwam ook wel omdat grote gezinnen in de winter schulden gemaakt hadden bij de slager, bakker en kruidenier. De mensen rekenden er op die middenstanders na de kersentijd te kunnen betalen. Kinderen verjoegen spreeuwen, mannen plukten en vrouwen sorteerden. Soms bleef er nog iets over om te sparen. Voor deze mensen kon een goede kersentijd een uitkomst zijn. Trouwens, ook heel wat kleinere ondernemers zonder reserves, de pachters dus, stonden er niet veel beter voor. Alleen winst kon hun bestaan als pachter in stand houden. Na een uitgesproken verliesjaar vielen er altijd wel pachters weg.
Wanneer het mooi bestendig weer was in de kersentijd heerste er een prima stemming. Dat uitte zich in gelach en zang. Het waren vooral de jongere plukkers die hierin het luidruchtigst waren. Levensliederen waren zeer populair, vooral als ze veel coupletten hadden. Liederen als “Het vrouwtje van Stavoren”, “Achter in het zwarte klooster”, “Edwin en zijne Lena”, “Aan de oever van de Snelle Vliet” en “In’t groene dal” schalden door de boomgaarden. Soms zongen drie of vier bongerds hetzelfde lied in een machtig koor. Maar af en toe stak de rivaliteit de kop op. Dan zong ieder zijn eigen lied en probeerde men de anderen te overstemmen. Bij de kersentijd hoorde de haringventer. Hij ging met schoongemaakte haring langs de bongerds. Door het eten van kersen werden de werkers “flauw”. Om half vijf gingen een of twee haringen met brood er best in. De baas draaide meestal voor de kosten op, die paar centen per haring kostten hem de kop niet.
Onlosmakelijk met de kersentijd verbonden waren de vrachtrijders. Met paard en wagen haalden zij de kersen uit de boomgaarden op, meestal ’s avonds tussen vijf en zeven uur. Bekende vrachtrijder (ook wel sleper genoemd) was Siem Hermsen (bijnaam Siem de Mus). Hij maakte zijn rondes dagelijks langs kleine hofsteden. Hij werkte met een trekpaard tot hij met het werk stopte. In grote boomgaarden met veel plukkers verschenen ze ook ’s morgens zo rond acht uur.
Een deel van de (geveilde) kersen ging naar de jamfabrieken. Daar werden vrouwen, meisjes en jongens, vaak schoolgaande kinderen, aangenomen om de kersen te ontstelen. De volksmond sprak steeds van ‘kersenstelen’.
De hoofden van de lagere scholen mochten jaarlijks aan leerlingen van de hoogste drie klassen veertien dagen landbouwverlof geven. Daaronder viel ook het spreeuwenjagen. Kersenstelen was verboden, want dat was fabrieksarbeid. Toch was sprauwenjagen een veel zwaardere job dan zitten aan een dis en kersen van hun stelen te ontdoen. De meeste schoolhoofden knepen een oogje dicht en wachtten met het melden van het ongeoorloofd verzuim tot de grote vakantie bijna begon. De oproep aan ouders om voor de commissie tot wering van schoolverzuim te verschijnen, kwam dan na de vakantie. De ergste recidivisten kregen een rijksdaalder tot drie gulden boete. De boete werd meestal vlot betaald. Wanneer de kinderen drie tot vier weken hadden kunnen werken kon die rijksdaalder er wel af. Met het ontstelen werd aardig wat geld verdiend in de Betuwe. Vink betaalde een dubbeltje per bussel kersen van 10 kilo en vijftig cent voor een bussel zwarte bessen. Vrouwen en oudere meisjes kwamen als de kersen niet te klein waren tot ongeveer twintig bussels per dag. Schoolkinderen kwamen gemiddeld tot 10 bussels. Geen wonder dat men het niet zo nauw nam met schoolverzuim..
In de jaren twintig en dertig ging het gemoedelijk en rustig, al werd er flink gewerkt. De plukkers werkten in dagloon. Ze begonnen gelijktijdig en als de helft van hen beneden was met een volle hoenderik, werd er “onder!” geroepen en kwamen de andere plukkers, vol of niet vol, naar de hut om uit te schudden. De plukkers gingen dan weer tegelijk de ladders op. Er waren enkele bazen die ‘op de wekker’ riepen. Meestal werd dat niet erg gewaardeerd; men vond dat drijven.
Al in de Tweede wereldoorlog, maar vooral erna, is het allemaal veranderd. Door de ruilverkaveling en een aantal autowegen verdwenen veel bongerds. Maar ook de mentaliteit veranderde en daarmee de manier van werken. De plukkers wilden steeds meer en gingen per kilo plukken. Er waren ook plukkers, die steeds vroeger begonnen, vijf uur en soms al om vier uur. Maar gezongen werd er niet meer. Zo ging de aardigheid eraf. Dit werd in de hand gewerkt doordat veel meer mensen in fabrieken gingen werken, in ploegendienst om ervoor of erna te gaan plukken. Zo iemand plukte de ene week ’s morgens, de volgende week ’s middags en in de derde week ’s avonds. Voor deze mensen was per kilo plukken wel prettig, maar de oude sfeer van de kersentijd verdween steeds meer.