Fietsen door dames

Uit: In het spoor van de sport.

In 1885 kwam de damesfiets met lage instap op de markt. Het wieleren werd eind jaren tachtig aanbevolen door medici i.v.m. het bewegen in de buitenlucht. Had men de fiets onder controle, dan had men ook zichzelf over controle. Er kwamen rijscholen,  men leerde er goed gekleed en met rechte rug sierlijk te rijden en adequaat om te gaan met onbeschaamde uitingen van mensen langs de kant. In de praktijk kon men met enig doorzettingsvermogen in drie lessen fietsen leren: eerst het op- en afstappen, vervolgens de linkse en rechtse bocht en tot slot het heuvel op- en afrijden.

Het argument van tegenstanders van fietsende dames moest uiteraard in de praktijk weerlegd worden. Begin jaren negentig kwam de doorbraak met een artikel in het bondstijdschrift de Kampioen: ‘Wieleren is ook voor de vouwen een recht, dat niet door dwaze fatsoensnormen mag worden aangetast’. Steeds meer clubs lieten weten dat dames als lid welkom waren. In 1897 had de ANWB ongeveer 15.000 leden, waaronder 2200 vrouwen die sinds 1894 ook aan bondstochten deelnamen. Trots reed men met het in 1897 uitgegeven dames embleem of wel de zilveren fiets-broche op de revers.  Niet zelden werden damesgroepen begeleid door een of twee mannelijke familieleden voor tochten van veertig of zestig kilometer op zondag in het kustgebied. Vanaf 1895 werd wieleren de meest nagevolgde en gepopulariseerde vrouwensport; de beweging,  de emotie en de gezondheidsbeleving met het fietsen fascineerde. Wel gingen stemmen op om de herwonnen vitaliteit van de vrouwen te kanaliseren in de richting van het huishouden. En men wees dan op ontwikkelingen in Duitsland en Frankijken waar beroepsrenners  in hun vulgaire kleding werden geminacht.

Voor de nodige stabiliteit waren er vrouwen die onderweg hun kleding aanpasten. Ze namen de tussenstang weg en knoopte een japon over de herenfietskleding. Er was volgen de bond niets onbeschaafds aan deze vrouwen. Ze kwamen immers uit gegoede kringen. De eerste Nederlandse vrouwelijke arts Aletta Jacobs bezocht met haar man met de fiets diverse landen. Als feminist bestempelde zij de fiets louter als een vervoermiddel en niet als een apparaat waarmee vouwen zich konden sterken ten behoeve van het nageslacht.

Bij feestelijkheden werden er wedstrijden georganiseerd. Zoals bij het bloemencorso, waarbij juryleden letten op combinatie van de charmante wielrijdster met haar versierde fiets. Een andere geschikte jury-fietssport was het kunstrijden in de zaal, waarbij gelet werd op rijtechniek.

Rond 1900 viel veel te beleven met het polorijden, volgens kampioene Henriette Bos was het een fietssport vol energetisch genot. Precisie en zelfbeheersing waren vrouwelijke eigenschappen, die maakten dat de man bij figuurrijden en polospel bijna werd geevenaard.

Een andere zaak die omstreeks 1900 actueel werd was de democratisering van het rijwiel. In de Kampioen had de auteur van de damesrubriek olie op het vuur gegooid door te stellen dat dienstmeisjes in hun spaarzame vrije tijd gegund moest worden te wieleren. Vrouwelijke ANWB-leden reageerden daarop heftig. In het belang van de meisjes zelf was men de mening toegedaan om deze keukenprinsesjes niet in hun zucht naar hogerop te steunen.

Toen 10 jaar later de democratisering van het wielrijden algemeen was had de elite zich teruggetrokken en was ook de discussie over fietskleding en over medische problematieken voorbij.

Ingezonden door Henk Knol