Ziekenfonds of particulier?

Uit: ‘Het goede leven” van Annegreet van Bargen.

Ziekenfonds of particulier? Met die vraag wordt meneer Schurkstra, een man met een Mercedes, door Petrus aan de hemelpoot begroet. Het gebeurt in een verhaal van de schrijver Willem Wilmink (1936-2003). Schurkstra antwoordde fier: “particulier”. Waarop Petrus hem waarschuwt “Dan worden uw zonden u wel wat zwaarder aangerekend, want we willen hier de onrechtvaardigheid op aarde een beetje zien te verrekenen”. Sinds er in 2006 in Nederland een verplichte zorgverzekering voor iedereen is, is dit verschil tussen ziekenfonds en particulier verdwenen.

Aan deze stelselverandering zijn langdurige discussies voorafgegaan en nog steeds gaan die discussies over de gezondheidszorg. Als landen arm zijn wordt verzekering tegen doktersposten als luxe gezien. In 1895 was bijvoorbeeld slechts 10% van de Nederlanders aangesloten bij een ziekenfonds. Daarentegen wordt in rijke landen (behalve in de VS) een ziektekostenverzekering als een noodzaak, een eerste levensbehoefte beschouwd. In Nederland is het recht voor gezondheid zelfs in de grondwet verankerd.

In alle rijke landen stijgen de uitgaven voor de gezondheidszorg, zowel in absolute bedragen als in procenten van het nationaal inkomen. Daardoor zijn ze in zekere zin vergelijkbaar met bijv. uitgaven voor recreatie en vakantie: die rijzen in rijke landen ook de pan uit. Het verschil is echter, dat kaartje voor een pretpark particuliere bestedingen zijn en dat daarom die stijging zelden als een probleem wordt gezien. Maar omdat nieuwe heupen, staroperaties en chemokuren collectief worden betaald, probeert de overheid al sinds de jaren zeventig de uitgaven voor gezondheidszorg te beteugelen. Invoering van de basisverzekering is een van de vele pogingen. Er wed daarmee een eind gemaakt aan de ongelijkheid.

Als eerste in mijn familie ging ik naar het lyceum. Ik was oud genoeg om te weten, dat achter de vraag ‘Particulier of ziekenfonds?’ een andere vraag schuil ging, tot welke groep wij behoorden: dokter- en fabrikantenkinderen. Particuliere patiënten kwamen op afspraak, ziekenfondspatiënten stonden in de rij buiten te wachten.

Een verpleegster maakte het verschil in behandeling mee. Bij de particulieren bestonden drie rangen: eerste klasse A en eerste klasse B. De hoogste twee klassen lagen op een eenpersoonskamer en anders lagen ze met hooguit twee mensen tegelijk of een kamer. Ziekenfondspatiënten lagen op zaal en hadden minder privacy. Op zaal werd het eten op het bord geklodderd, maar op klasse werden aardappelen, groente en vlees keurig op aparte schaaltjes opgediend. Patiënten op zaal kregen koffie en thee uit een grote kan. Toen Trudy (1954) in de jaren als leerling verpleegster in het Arnhems ziekenhuis werkte lagen op de eerste klasse vooral vrouwen van fabrieksdirecteuren. Omdat men toen nog dacht, dat bloemen ’s nachts te veel zuurstof opnamen, moesten wij die ’s avonds op de gang zetten. Zij kregen vaak overdadige boeketten, waardoor dit bij elkaar veel werk was. In andere ziekenhuizen vond men stervende patiënten op zaal te onrustig. In de jaren 70 werden die regelmatig de badkamer ingeschoven. Dat was rustiger voor de andere patiënten. Er werd niet zo opgelet, hoe dat voor de stervende zelf of voor de familie was.